Vertalen in het kwadraat

Terugkijkend naar de vertalingen van mijn hand die in 2024 zijn verschenen en wat ik hier daarover heb geschreven, constateer ik dat er twee schrijvers ontbreken terwijl ik van een van die twee wel vier teksten heb vertaald. Eerst de andere.

György Klein (Boedapest 1925 – Stockholm 2016) wist als Hongaarse Jood ternauwernood te ontsnappen aan transport naar Auschwitz. Na de oorlog belandde hij in Zweden en werd hij Georg, beroemd kankeronderzoeker en Zweeds essayist, waardoor hij ook George werd toen het buitenland hem leerde kennen.

Georg Klein (foto: Bengt Oberger)

Klein schreef 35 jaar geleden een belangwekkend, uitgebreid essay waarin hij de Shoah probeert te vertalen in wat die voor ons vandaag betekent, aan de hand van ontmoetingen met bekende overlevenden van de vernietigingskampen en de gewapende strijd, Orwells Room 101 en de vraag wanneer hij zelf zich zou laten verleiden tot ontmenselijking van de ander. Ik mocht het onder de titel ‘De aanhoudende ontzetting van de hellevaarder’ vertalen voor Gedachten die niet verloren mogen gaan, nummer 97 van het cultuurfilosofisch tijdschrift Nexus.

De schrijver van wie ik in 2024 vier teksten vertaalde en in 2023 al vijf, is een vertaler. Hij heeft weliswaar een verhalenbundel en een roman op zijn naam staan, maar de teksten die ik heb vertaald, schreef David Colmer omdat hij zich ontwikkeld heeft tot een eminente vertaler uit het Nederlands in het Engels van romans, kinderboeken én gedichten. Hij heeft een ontzagwekkende reeks Nederlandse dichters vertaald, van Annie M.G. Schmidt tot Menno Wigman, van Paul van Ostaijen tot K. Michel, van Hugo Claus tot Nachoem Wijnberg en van Nijhoff tot Nasr. En dat vertaalwerk is geregeld bekroond met nationale en internationale prijzen.

David Colmer – foto: Ronald Hoeben
(voor het achterplat van de verhalenbundel Op de verkeerde plek)

Een paar jaar terug vatte hij het plan op voor een aantal korte stukken over die poëzievertalingen, die per keer een ander aspect van het vertalen van gedichten belichten. Dat vond Filter, tijdschrijft over vertalen, een goed plan en dus verscheen vanaf begin 2023 in elk nummer een column van Colmer over het vertalen van poëzie, voorlopig eindigend in het laatste nummer van 2024 met  een stuk over ‘Een cadeau van de taal’ bij het vertalen van een gedicht van Radna Fabias. Om die artikelen dezelfde finesse te geven als zijn vertalingen schreef hij ze in het Engels en omdat ik al eerder zijn nawoord bij zijn vertaling van Fabias’ Habitus had vertaald, heb ik met hetzelfde plezier deze artikelen vertaald.

Op de site van Filter zijn als voorproefje steeds de eerste alinea’s te lezen (te beginnen bij Siberië 3-8). Waar dit vertaalavontuur eindigt, is nog niet duidelijk. Misschien komt er wel een boek en ga ik nog veel meer Colmer vertalen. Ik hoop het.

Crème du crime

In mijn ondertiteljaren heb ik een flink deel van mijn inkomsten vergaard met criminaliteit. Maar dan zoals geportretteerd in een hele reeks Zweedse misdaadseries en -films. Dat begon al in de jaren negentig met de eerste verfilmingen van de inmiddels klassieke reeks van Sjöwall & Wahlöö en een van de laatste series die ik heb ondertiteld was de recente reeks over Martin Beck, gebaseerd op hetzelfde personage uit die boeken van het schrijversduo. Ik schat dat zo’n negen van de tien Zweedse thrillerfilms en -series gebaseerd zijn op een boek of een personage uit een boek. Ik heb verfilmingen vertaald van Henning Mankell, Jan Guillou, Camilla Läckberg, Arne Dahl, Åsa Larsson en zo kan ik nog wel even doorgaan.

Maar nu heb ik voor House of Books voor het eerst een boek uit dat genre vertaald, De bergkoning, van de veel gelezen en geprezen Anders de la Motte. Hij schreef al allerlei succesvolle thrillers en is een nieuwe serie begonnen over ene Leonore Asker, die vrijwel iedereen Leo noemt. Ze is rechercheur bij de politie van Malmö en heeft een op zijn zachtst gezegd vrij merkwaardig verleden dat haar nog weleens parten speelt, maar ook vaak helpt bij haar werk, waarin ze juist weer wordt tegengewerkt door sommige collega’s. Meer zal ik niet verklappen. Op hebban.nl wordt het in een bespreking al ‘de thriller van het jaar’ genoemd.

De la Motte vertelt zijn verhaal vanuit de belangrijkste personages, per kort hoofdstuk wisselt het perspectief. Om een indruk te geven laat ik hieronder een hoofdstukje volgen.  

Terug op haar kantoorkamer zit Asker zwijgend met gesloten ogen op haar stoel. Haalt langzaam adem, zodat de ergste woede tot bedaren komt. Volgens haar polshorloge duurt het vijf minuten en veertien seconden voor ze weer helder kan denken.
            Dit is allemaal natuurlijk Hellmans werk.
            Maar hij wordt niet zo betrouwbaar gevonden dat hij zich direct tot de hoofdcommissaris kan wenden om te vragen haar van de zaak te halen, zeker niet met hun geschiedenis. Dus moet er iemand anders aan de touwtjes hebben getrokken. Iemand met voldoende macht, contacten en gewicht. Een kruising tussen een Brits monarch en een mensenhaai.
            Asker pakt haar telefoon. Haar moeder neemt op bij het tweede belsignaal.
            ‘Isabel Lissander.’
            Ze noemt haar voor- en achternaam ondanks dat ze heeft gezien wie er belt. Haar stem is koel, zakelijk.
            Asker besluit de beleefdheidsfrasen te skippen. ‘Jij hebt mij van de zaak Holst af laten halen.’
            Een constatering, geen vraag.
            Korte stilte.
            ‘Af laten halen? Voor zover ik het heb begrepen ben je bevorderd. Afdelingschef, dat is toch een treetje hoger?’
            ‘Lulkoek. Ik ben van het onderzoek afgehaald omdat ik stelling nam tegen Jonas Hellman. Wist je dat ik hem had aangegeven?’
            Opnieuw stilte. Haar moeder heeft het pauzeren tot een kunst verheven. Elk onderbrekinkje fijngeslepen tot een vlijmscherp steekwapen.
            ‘Jawel, ik ben op de hoogte van jullie persoonlijke conflict,’ zegt ze overdreven traag.
            ‘Conflict. Hij heeft mij voortdurend lastiggevallen en geprobeerd te intimideren toen ik het uitmaakte met hem.’
            Stilte weer. Asker probeert haar woede weg te slikken.
            ‘De versie die ik gepresenteerd heb gekregen is dat jullie een aantal jaar geleden een korte relatie hebben gehad, hoewel Jonas Hellman getrouwd was…’
            Een vierde vlijmscherpe pauze die de zwakke plek in haar harnas vindt.
            ‘Hellman stelt dat toen hij vanwege een slecht geweten jullie affairetje beëindigde, jij een klacht tegen hem indiende bij personeelszaken,’ gaat haar moeder verder. ‘Ik heb kennisgenomen van dat onderzoek. Daaruit bleek dat Hellman zich weliswaar ongepast had gedragen, maar geen formele fouten had begaan. De paar getuigen die iets wilden verklaren, steunden eerder zijn versie dan die van jou. Hellman is desondanks direct overgeplaatst naar de NOA in Stockholm. Op eigen verzoek omdat hij zijn gezin weg bij jou wilde hebben.’
            Askers hoofd ontploft bijna. Ze haalt heel diep adem, probeert zichzelf in toom te houden.
            ‘Zo ging het helemaal niet,’ zegt ze geforceerd beheerst. ‘Hellman viel me op het werk en thuis lastig en probeerde me te intimideren. Hij en zijn kliekje deden hun best om mij van de afdeling te treiteren.’
            ‘Des te beter dan dat jullie niet aan dezelfde zaak werken,’ onderbreekt haar moeder haar. ‘Niet in het minst voor die arme Smilla Holst. Het is ondanks alles haar welzijn dat voorop moet staan, toch? En Jonas Hellman is een hooggekwalificeerde en heel bekwame politieman.’
            Een nieuwe pauze die haar direct op de strot raakt.
            Asker wil protesteren dat er feitelijk twee mensen worden vermist. Dat Hellman zich al heeft vastgepind op een onbevestigde theorie en daarmee het leven van beide slachtoffers op het spel zet. Maar de woede verlamt haar tong.
            ‘Je hebt een nieuwe taak gekregen,’ vat haar moeder het afgemeten samen. ‘Als afdelingschef, ver weg van je zogenaamde kwelgeest. Ik snap eerlijk gezegd niet wat je te klagen hebt.’
            ‘Dus dit is niet jouw kleinzielige manier om mij te straffen?’ Asker zou die deur dicht moeten laten zitten, maar ze laat zich overhalen door de woede.
            Isabels stem wordt ijskoud, wat aantoont dat ze het bij het rechte eind heeft. ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
            ‘Niet? Dus je vindt het prima dat ik én geen advocaat wil worden én niet bij jouw firma wil werken? Dat is dan voor het eerst.’
            Haar beurt voor de aanvalspauze. Ze kan het niet helemaal zo goed als haar moeder, maar goed genoeg om bloed te laten vloeien.
            ‘Ik moet ons gesprek helaas nu beëindigen,’ zegt haar moeder kortaf. ‘Zorg goed voor jezelf, Leonore.’
            Het is onduidelijk wie er het eerst ophangt.
            Asker hoopte in stilte te kunnen wegsluipen, heeft op een moment gewacht dat de gang leeg was. Maar natuurlijk hebben ze voor haar op de loer gelegen. Zodra ze een voet buiten haar kantoor zet, stroomt de gang vol mensen, met Eskil en zijn hulptroepen voorop.
            Hun meester is teruggekeerd uit zijn ballingschap en iedereen is in een opperbest humeur.
            Ze leunen tegen muren en deurposten. Lachen en praten hardop met elkaar, doen alsof ze er niet is terwijl ze tegelijkertijd vol leedvermaak haar gang naar Canossa gadeslaan vanuit hun ooghoeken.
            Asker zegt niets, houdt alleen haar hoofd rechtop en kijkt recht voor zich uit.
            Blijft vervolgens staan met hun blikken brandend in haar rug terwijl de lift veel te lang op zich laat wachten.
            ‘Karma is a bitch,’ sist Eskil, vlak voor de liftdeuren weer achter haar dichtslaan.

Wie het boek bevalt, kan zich vast op meer verheugen, want ik ben inmiddels het vervolg aan het vertalen.

Bekentenis

Haar naam kende ik wel, maar vooral als minnares, co-auteur en uitgeefpartner van een man uit wiens leven ze na veertien nogal tumultueuze jaren weer verdween, waarna ze zich ook terugtrok uit de literatuur. Het heeft wel even geduurd voor ik haar eigen bloemlezing uit haar poëzie, Selected Poems in Five Sets (1938), ging lezen en pas toen uitgeverij Kievenaar me vroeg het te vertalen, las ik voor het eerst proza van haar hand, de Convalescent Conversations (1936) die in het Nederlands Gesprekken aan de beterende hand zijn gaan heten.

Laura Riding (1901-1991) was een Amerikaanse dichteres, schrijfster en criticus, die bekend stond om haar scherpzinnige en uitdagende benadering van poëzie en proza. Ze begon haar literaire carrière als een veelbelovende dichteres in de jaren 1920 en was nauw verbonden met literaire kringen in New York en later in Europa, waar ze samenwerkte met invloedrijke figuren als Robert Graves, de man van wie ze na veertien jaar weer afscheid nam.

Laura Riding, rond de tijd dat ze Gesprekken aan de beterende hand schreef. (Uit de collectie Laura Riding Jackson en Schuyler B. Jackson van de Cornell University Library)

Riding was niet bang om de grenzen van taal en conventies op te zoeken, en haar werk kenmerkt zich door een voortdurende zoektocht naar waarheid en authenticiteit, waarbij ze vaak op de beperkingen van de taal stuitte. Ze had een diep wantrouwen in de traditionele vormen van poëzie en taal, die volgens haar vaak tekortschoten in het uitdrukken van echte betekenis. Dit leidde haar naar experimenten met vorm en inhoud, waarbij ze vaak abstracte en filosofische thema’s behandelde. Haar poëzie is uitdagend en altijd doordrongen van een intellectuele urgentie. Zoals Paul Auster schreef: ‘Geen enkele schrijver heeft meer van woorden gevraagd… En niemand heeft hun last zo moedig op zich genomen.’

In Gesprekken aan de beterende hand toont Riding een andere, speelsere kant van haar schrijverschap. Dit werk is een dialoog tussen de herstellende patiënten Eleanor en Adam en onderzoekt op filosofische en humoristische wijze de menselijke conditie. Hier laat Riding zien dat ze niet alleen een dichter en denker is, maar ook een schrijfster met een scherp gevoel voor ironie en een vermogen om complexe ideeën op humoristische wijze tegen het  licht te houden. Zo verkondigt Eleanor een nogal curieuze algemene taaltheorie waarin een allesbepalende rol voor het Engels is weggelegd, waarop Adam  reageert: ‘Die versie van het Britse Rijk heb ik nog niet eerder voorbij horen komen.’ Maar het is niet een puur beschouwende reeks gesprekken. Het is tegelijkertijd het door critici vaak over het hoofd geziene, komische verhaal van een ontluikende, onhandige liefde die de personages zelf als laatsten in de gaten lijken te krijgen.

Riding’s invloed op de literatuur reikt verder dan alleen haar eigen schrijven; ze was een belangrijke stem in het literaire modernisme en werkte samen met prominente figuren in zowel de Amerikaanse als de Europese literaire wereld, baande samen met Graves de weg voor New Criticism, de latere gezaghebbende stroming binnen de literaire kritiek. Het is altijd moeilijk hard te maken, maar als er al een van de twee meer invloed op de ander had, dan was dat vast Riding. Misschien zullen toekomstige lezers aan Graves als de minnaar, co-auteur en uitgeefpartner van Laura Riding gaan denken. Ik doe dat in ieder geval inmiddels wel.

In haar latere leven keerde Riding zich af van de poëzie en de literaire wereld. Ze vond dat taal niet in staat was om de diepere waarheden die zij zocht adequaat te vangen, en beschouwde veel van haar eerdere werk als een mislukking in deze zoektocht. Deze radicale beslissing onderstreept haar compromisloze benadering van haar kunst en haar toewijding aan haar principes. Ondanks haar terugtrekking blijft Riding’s werk een belangrijke invloed op hedendaagse dichters en denkers, vooral vanwege haar kritische blik op taal en haar moed om zich buiten de traditionele literaire grenzen te begeven. Laura Riding blijft een fascinerende en invloedrijke figuur in de literaire geschiedenis, een kunstenaar die, zelfs in haar stilte, blijft spreken, mede omdat op den duur er toch weer herdrukken van haar werk verschenen, waaronder de Gesprekken aan de beterende hand, de eerste Nederlandse vertaling van Laura Ridings werk. Een klein fragment:

     ‘Ach, toe zeg,’ zei Eleanor. ‘Ziek zijn is toch zeker eigenaardiger dan gezond zijn?’
     ‘Zeker niet,’ zei Adam koppig. ‘Zeg je dan ook dat dood zijn eigenaardiger is dan in leven zijn?’
     ‘Alsof het dat niet is,’ zei Eleanor. ‘Zo stijf en roerloos erbij liggen en helemaal niemand zijn?’
     ‘En hoe zit het dan met al die eigenaardige dingen die je doet wanneer je in leven bent, iemand bent? Eten en drinken en het koud krijgen en dan weer warm en dan zweten en dan ziek worden?’
     ‘Spreek je jezelf nu niet tegen?’
     ‘Natuurlijk doe ik dat. Dat is een van de eigenaardige dingen die we niet doen wanneer we dood zijn.’
     ‘Nee, alleen wanneer we ziek zijn.’
     ‘Doe niet zo mal.’
     ‘Je denkt toch niet dat we ooit iets anders dan mal zijn?’ vroeg Eleanor.
     ‘Volgens mij zijn we tot nu toe zo ernstig als twee filosofen. Zei juffrouw Kenwood niet dat patiënten dol op filosofie waren?’
     ‘Je denkt toch niet dat filosofen ernstig zijn?’ vroeg Eleanor.
     ‘Ik wil wel weten wat ze dan zijn als ze niet ernstig zijn. Dat is toch het enige excuus dat ze hebben? Als je dat wegneemt, dan…’
     ‘Als je dat wegneemt, dan zijn ze gewoon aan het praten. Zoals jij en ik. Wat voor excuus kun je beter hebben?’
     ‘Maar er moet wel een excuus zijn om te praten,’ zei Adam. ‘Neem ons nu. De verplichtingen van algemene beleefdheid.’
     Eleanor leek dit op te vatten als een excuus om te zwijgen: was hij uiteindelijk gewoon irritant? Dat was lastig te zeggen met mannen.

Laura Riding Gesprekken aan de beterende hand
vertaling: Hans Kloos
met een nawoord van George Fragopoulos
Uitgeverij Kievenaar
160 pagina’s / Euro 19,-
NUR 302 / ISBN 9789083249735

BESTELLEN

We roepen in de schemering

Dit voorjaar stonden er in de Poëziekrant vertalersportretten van Kiki Coumans die uit het Frans vertaalt, Erik De Smedt (Duits), Silvia Marijnissen (Chinees) en mij (Engels en Zweeds). Die waren alleen toegankelijk voor lezers van het blad. Maar bij VertaalVerhaal vonden ze de portretten zo interessant dat ze die ook wilden publiceren. Vanaf vandaag kun je mijn portret lezen:
https://vertaalverhaal.nl/project/woorden-hebben-hier-niet-hetzelfde-gewicht/

De Poëziekrant had ons alle vier dezelfde vier vragen gesteld. De anderen hebben die als vragen met antwoord teruggestuurd. Ik heb er een doorlopend stuk van gemaakt waarin de vragen worden beantwoord. Bij het portret hoort een portret, een foto die wel in de Poëziekrant staat, maar nu niet op VertaalVerhaal. Dus zetten we die hier:

foto: Aja Schwarz

Kwispedoors en boekverbrandingen

Vorige maand al is Hitler, Stalin, vader en moeder verschenen, het boek van de Britse politicus en columnist Daniel Finkelstein dat ik samen met Sylvie Hoyinck en Annemie de Vries voor De Bezige Bij heb vertaald. Het wordt hier en daar al met lof ontvangen door de pers. Met name vanwege de verknoping van familieverhalen met de grotere geschiedenis en dat in een stijl die tegelijk zakelijk, navrant en ontroerend is, schrijft bijvoorbeeld Paul van der Steen in Trouw. Het Engelse origineel is vrijwel tegelijkertijd uitgekomen en wordt in The Guardian zo gekenschetst: ‘A son’s profoundly moving account of his parents’ survival under Nazi and Soviet rule’.

Daniel Finkelstein (foto: The Times)

Eerder schreef ik al dat Finkelstein het verhaal van zijn opa en oma en hun kinderen van moeders en vaders kant beschrijft. Zijn moeders achternaam was Wiener en de Wieners waren Duitse Joden uit Berlijn die al vroeg naar Amsterdam vluchtten, maar daar alsnog met de nazi’s te maken kregen. Opa Alfred Wiener zal op den duur een van de belangrijkste aanvoerders van bewijsmateriaal worden op grond waarvan veel nazi’s na de oorlog worden veroordeeld.

De Finkelsteins, vaders kant, waren Poolse Joden uit het toen nog Poolse Lwów – nu het Oekraïense Lviv – waar Stalins Rode Leger huishield waarna de Finkelsteins in zijn goelags verdwenen. Dat dit geen definitief verdwijnen werd, is mede te danken aan Hitler die Stalin van bondgenoot tot vijand verklaarde. Het boek staat vol met zulke soms intrieste, soms komisch absurde wendingen. Als voorproef volgt hier zo’n wending in de lotgevallen van Finkelsteins vader en oma die gescheiden van vader en man naar een goelag in Siberië zijn gedeporteerd. Zijn vader is dan nog een jochie.

Behalve de kaas en de twee keer mazzel was er zo nu en dan een rantsoen meel voor de ‘lijm’ zoals mijn vader de brij noemde die ze ermee maakten. Die was net aan eetbaar met een snufje van de suiker die uit Lwów was opgestuurd. Om het te kunnen maken moesten twee hindernissen worden genomen. Zolang Ludwiks meststapel nog aan het drogen was, bleef het een probleem om aan brandstof voor het koken te komen. En ze hadden ook geen kookgerei, nog niet één pan. Deze problemen waren gelukkig hanteerbaar met typisch communistische oplossingen.

De eerste was dat het bevoegd gezag besloten had om in het belang van de algemene hygiëne het dorp een voorraad kwispedoors te zenden. Die waren op zijn zachtst gezegd niet heel erg in trek bij de dorpelingen, maar de gedeporteerden maakten er gretig gebruik van om eten in te bewaren of in te koken. Toen Ludwik het vet van de verdronken os naar huis had gedragen, gebeurde dat in een kwispedoor. Dat was niet makkelijk geweest omdat er een gat zat in de kwispedoors, maar het lukte net.

Ludwik vond ook een socialistisch antwoord op het nijpende brandstofprobleem. Naast de kwispedoors hadden de landarbeiders vooral een degelijk begrip van de communistische ideeën nodig, besloot het Sovjetgezag. Dat voorzag hen daarom ongevraagd van een grote voorraad van een boek getiteld Korte geschiedenis van de Communistische Partij der Sovjet-Unie, in het Kazachs. Deze voorraad bleek te groot voor de vraag, aangezien de lezersvraag gelijk was aan nul. Ludwik kwam er proefondervindelijk achter dat één deel precies lang genoeg bleef branden om een kwispedoor ‘lijm’ mee te koken. Hij confisqueerde een groot deel van de voorraad van de boerderij.

vertaling Sylvie Hoyinck, Hans Kloos, Annemie de Vries