Toch?

Vandaag is het negentien jaar geleden dat Jan de Vries is overleden. Een kleine twee jaar later verschenen onder de titel Alles is er nog de verzamelde gedichten van Jan Kostwinder, zoals hij zich noemde als auteur. Bij de presentatie van dat boek vertelde ik dit:

Jan Kostwinder / Jan de Vries
(Oude Pekela, 8 juni 1960 – Amsterdam, 27 augustus 2001)

We schrijven 30 maart 1985:
Kruiwagen presenteert in de Balie onder de titel Ter inzage tien onbekende jonge dichters, staat er op de bladwijzer in het begeleidende bloemlezinkje. Onder die tien grote onbekenden bevinden zich Rogi Wieg, Roeland Fossen, Joost Zwagerman, Jan Kostwinder en ondergetekende. Kruiwagen – what’s in a name? – dat waren Jan, Marisa Groen, zijn vriendin, Jaap Boots en nogmaals ondergetekende en het was het logische resultaat van avonden waarop Jan, Jaap en ik elkaars nieuwe gedichten stevig door de mangel haalden. Geestdrift en geldingsdrang deed ons besluiten heel de wereld kennis te laten maken met ons ongebreidelde talent en dat van andere anonymi. (Jans geestdrift ging zelfs zover dat hij besloot dat er een bundel van mijn poëzie moest komen. Daartoe richtte hij samen met Marisa uitgeverij Kruiwagen op die in 1986 mijn debuutbundel Legioen uitbracht. Het succes van die bundel was zo groot dat er nooit meer iets van uitgeverij Kruiwagen is vernomen.) Ik bracht op die eerste Kruiwagen-avond gedichten over het voetlicht die later in Legioen zouden staan en Jan las toen onder andere het gedicht voor waarmee hij later zijn eerste bundel Binnensmonds zou openen:


DE VRAAG

Het woordenboek waarmee mijn vader
op zijn sterfbed ieder raadsel
dood kon slaan, valt
in mijn handen, uit elkaar.


Over de vloer liggen letters
verspreid. Voordat ze door een gat
verdwijnen in de grond, grijp
ik er negen bij de staart,


en leg ze in een vraag.


Het is zijn zelfgeformuleerde vraag, waarop hij zijn korte leven lang een antwoord heeft gezocht. Maar Jan geloofde ook sterk in het adagium: an unhappy childhood is a writer’s goldmine. Hij was zich terdege bewust dat het vinden van een antwoord de dood in de pot zou zijn voor zijn schrijfkunst. Diezelfde ambivalentie kenmerkte zijn verhouding met drank en drugs. Die verhouding leidde bijvoorbeeld tot hilarische gedichten als:


DE VRIES OP ACID


De wereld is roze
door een roze bril.


De Vries neemt een pil.

Er zijn mannen,
er zijn vrouwen


en er zijn dakpannen.

Zie je wel:
het werkt.


We schrijven ook 21 februari 2001:
Een half jaar voor zijn dood. Er is een try-out van mijn monoloog Schaap van de slapers in de Toneelschuur in Haarlem. Jan komt kijken. Toevalligerwijs stappen we op station Haarlem uit dezelfde trein, Jan met een open blikje bier in zijn hand. Hij praat honderduit en bestelt als we eenmaal in de foyer van het theater zijn beland nog een biertje. Bij aanvang van de voorstelling nestelt hij zich op de eerste rij naast regisseur Erik Koningsberger. Terwijl acteur Chris Junge de toeschouwers meeneemt naar slaapkamers vol slapende mensen, begint ergens gesnurk op te stijgen. Wat eerst nog een geraffineerd geluidseffect bij de voorstelling lijkt te zijn, blijkt allengs luider Meneer de Vries te zijn, in slaap gevallen onder invloed van medicatie, drank en god weet wat nog meer. Alleen een paar ferme elleboogstoten van de regisseur weten te voorkomen dat de tekst van de acteur voorgoed overstemd wordt door de ronkende Jan. Na afloop biedt hij zijn excuses aan en voegt daar gelijk aan toe: ‘Maar Hans, nou heb je wel weer een mooi verhaal om te vertellen.’
Dat hij daarin gelijk had, vond hij inmiddels genoeg, dat hij zelf ten onder dreigde te gaan aan dat verhaal, leek hem niet meer te interesseren.


We schrijven 29 oktober 1994:
Jans bundel Een kussen van hout wordt gepresenteerd bij Stichting Perdu dat nog in de Kerkstraat zetelt. En net als nu ben ik gevraagd daaraan een bijdrage te leveren. Omdat Perdu mijn hulp heeft ingeroepen bij de redactie van de bundel, ken ik die al van voor naar achteren en omgekeerd. Ik kies een thematisch centraal gedicht uit de bundel en schrijf daar een reactie op, die later in enigszins herziene versie ook als een zogenaamd nuttig gedicht in Raster zal verschijnen en helaas pas na Jans dood in mijn bundel het zingen van het ijs, al was het manuscript daarvoor net klaar voor ik het brute nieuws van zijn overlijden kreeg. Dat thematisch centrale gedicht van Jan was dit:


Men zegt, wij mensen moeten niet zoals de dieren
zijn, wij mensen hebben toch verstand? Maar och,
al hebben wij verstand, iets weten doen wij niet.
Behalve dit, en dat al heel erg lang en steeds
opnieuw: in ieder doosje zit een kleiner doosje
.

Wat verschilt is de verpakking, en die moet
een verrassing zijn, zwart gelakt of versierd
met kleurige motieven. Probeer het, maak
van een doosje een bonbon of medaillon – misschien

dat wij daarin anders dan de dieren zijn.

Wees voorzichtig daar, anders doet het pijn.


Hij is nooit echt in staat geweest zijn eigen raad op te volgen. Die voorzichtigheid was hem vreemd. Mijn reactie op zijn gedicht is nooit bedoeld geweest als een in memoriam. En ik wou dat het dat ook nooit was geworden.

IN DE DOOS

voor J.K. (de V.)

Er staat een doos op tafel
met een plakkertje:


al hebben wij verstand, iets weten doen wij niet.
Behalve dit, en dat al heel erg lang en steeds
opnieuw: in ieder doosje zit een kleiner doosje.


Hij gaat er even van zitten
op de stoel naast de tafel.
Nu moet hij denken.


Het bed en het kussen,
de douchekop en de witte slang,
vanochtend heeft hij ze nog aangeraakt,
zijn tenen op de gaatjes
van het grijze afvoerputje, onder het water


zijn lichaam, zijn hand later rond
het brood, het vlees en het mes ernaast,
zijn billen op de stoel en zijn ogen
op de doos.


Hij kijkt er nog eens naar
— hij wist het niet,
ook niet opnieuw dat er nog één
en nog één en


Handle with care
Fragile
Denna sida uppe.


Hij klimt op de tafel,
steekt zijn hoofd in de doos
en dwars door het karton
klinkt steeds vaster zijn stem:


Als. Dan. Want.
In is om, in = om,
binnen = buiten,
inzicht = uitzicht!


Hij springt op de grond, schiet
zijn kleren, zijn schoenen aan, gooit
de deur achter zich dicht en trekt
de grote zwarte doos in



Postscriptum 27 augustus 2020

Nu, negentien jaar na zijn dood, zeventien jaar na het verschijnen van zijn verzamelde gedichten, valt me dit gedicht op. Op mijn instigatie had Jan rigoureus alle titels geschrapt in Een kussen van hout. In een eerdere versie van het manuscript droeg het nog deze: ‘Balsem’.

Waarnaar te streven –

een tweede leven onder glas,
tesamen met wat snuisterijtjes
uitgestald; dat kan nog.


Kinderen staan over je sarcofaag
gebogen, tik tik tik komt daar
een jonge moeder aangelopen


en snel schik je je
knekels bij elkaar,
toch?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *