Schatbewaarder, alchemist, hommel

Adam Zagajewski is eergisteren, zondag 21 maart 2021, overleden. Als mensen de Poolse dichter kennen, dan is dat meestal omdat een week na de aanslag op de Twin Towers de New Yorker een gedicht van hem afdrukte op de laatste pagina van zijn 9/11-special. Met ‘Probeer de verminkte wereld te bezingen’ werd hij welhaast de dichter van 9/11.

Adam Zagajewski (1945-2021)
foto: Frankie Fougathin
CC BY-SA 4.0

Voor mij is hij altijd de dichter geweest van de stad die in meerdere landen heeft gelegen en nu meestal zijn Oekraïense naam draagt: Lviv. Vroeger heette de stad in het Nederlands wel Lemberg, maar voor Zagajewski is het altijd Lwów geweest, omdat hij er in 1945 is geboren toen de stad nog heel even Pools was. Vlak na zijn geboorte annexeerde de Sovjet-Unie de stad en verhuisde hij met zijn ouders naar Silezië in het nu kleinere Polen. Dat weet ik omdat hij een prachtgedicht schreef met de titel ‘Naar Lwów vertrekken’.

En daarom doet Zagajewski me altijd denken aan Gerard Rasch, zijn begenadigde vertaler die al voor zijn zestigste in 2004 overleed aan kanker. Kort na zijn dood schreef ik dit in memoriam waarin Zagajewski’s gedicht een prominente plaats heeft.

Gerard Rasch (1946 – 2004)

Soms is een vertaler een schatbewaarder. Alleen hij heeft toegang tot de schatkamer van een vreemde taal. Pas als hij die ontsluit en de schatten naar buiten brengt, kunnen anderen ontdekken hoe groot de rijkdom is. Of niet, want in dat ontsluiten moet iets gebeuren wat de vergelijking mank doet gaan. De schatten moeten omgesmolten worden voor ze weer kunnen gaan schitteren. Soms is een vertaler een smid, of een alchemist die goud van goud maakt.

Dergelijke gedachten gingen mij door het hoofd toen ik onlangs vernam dat een van onze grootste alchemisten niet meer onder ons is. Gerard Rasch heeft de Nederlandse lezers veel rijkdom geschonken. Juwelen uit Rusland en Denemarken, maar vooral uit Polen. Van Szymborska, Milosz en Herbert zouden wij zonder hem maar een paar goudkorreltjes kennen. Hij heeft hun pracht integraal ten toon gespreid in zijn meestervertalingen. En God weet wat hij nog meer voor ons in petto had. Soms is een vertaler een lompe hommel.

OVER HET VERTALEN VAN GEDICHTEN

Als een lompe hommel
blijft hij zitten op de bloem
tot de tere steel doorbuigt
wringt zich door rijen blaadjes
die op woordenboekenvellen lijken
wil naar binnen
waar het aroma en de zoetheid zijn
en hoewel hij verkouden is
niets proeft
probeert hij het toch
tot hij met zijn kop
tegen de gele stamper stoot


en verder komt hij niet
door de bloemkelk
in de wortels dringen
is te moeilijk
dus gaat de hommel weer
hij komt heel trots buiten
en zoemt luid:
ik was binnen
en aan hen
die hem niet zomaar geloven
laat hij zijn neus zien
stuifmeelgeel

Gerard Rasch zal met veel plezier aan de vertaling van dit gedicht van Zbigniew Herbert hebben gewerkt. De tekst komt uit de door hem vertaalde Verzamelde gedichten van de Pool, die in 1999, een jaar na Herberts dood, zijn verschenen. En hij zal geweten hebben dat hij zelf niemand zijn neus hoefde te laten zien. Het stuifmeel van de dichter waait op van al zijn vertalingen.

Ik heb een paar keer met hem samengewerkt, niet als vertaler, maar als voordrager van zijn vertalingen. Van alle literaire avonden die ik inmiddels heb meegemaakt, nemen die met hem nog altijd een speciale plek in mijn herinnering in. Van een van die bijeenkomsten heeft Chris Keulemans in zijn novelle Een korte wandeling in de heuvels enigszins gefictionaliseerd verslag gedaan.

“Bij Perdu brandde licht en de etalageruit was bewasemd. (…) Door het gemurmel heen begaf ik me naar voren. Gerard Rasch stond op het podium. Hij kreeg een van de plastic stoelen aangereikt en nam plaats. Een magere man met een slecht gebit en een taalgevoel dat ik me voorstelde als een zilveren weegschaal ergens in dat geraamte. Hij wilde ons een gedicht voorstellen dat hij zojuist had vertaald. Het ging over Lwów, spreek uit Lwoevh, een Poolse stad die na de Tweede Wereldoorlog in de Oekraïne terechtkwam en sindsdien, zei Rasch, voor de Polen betekent wat Jeruzalem is voor de joden in de diaspora.
          Een man die ik niet kende stond nu op en reciteerde het gedicht ‘Naar Lwów vertrekken’ van Adam Zagajewski, in het Pools. Het duurde lang genoeg voor ons om op de tast een betekenis te gaan zoeken in de rijzende en dalende klankenreeksen die we hoorden. Het was doodstil. De laatste lwoevh klonk als het wegblazen van een paardenbloem. Daarna werd er bijna uitzinnig geklapt.
          Hans Kloos las de vertaling voor, haperend zoals hij dat altijd deed, alsof hij het gedicht binnenstruikelde, met die onlogische afbrekingen in het midden van een regel. Tegelijk heel geconcentreerd en buiten adem. Lwów doemde op, een stad van barnsteen, terwijl onder de parasols van het Venetiaanse café de slakken over de eeuwigheid kropen, blauwe theepotten, de kathedraal en de Russische kerk, bevroren forsythia’s, onder het theater voeren de witte kappen van de nonnen als schoeners voorbij, in de huizen een beetje woede en veel, veel hoop, de zachte varens:
          ‘Nooit zal ik je zien. Zoveel dood wacht je. Waarom moet iedere stad een Jeruzalem worden en ieder mens een jood, en nu rest alleen in alle haast de koffers te pakken, altijd, elke dag en zonder adempauze te vertrekken, naar Lwów te vertrekken, Lwów immers bestaat, rustig en schoon als een perzik — Lwów is overal.'”

En nu is Gerard Rasch overal, in al die pagina’s stuifmeel, die schatten op onze boekenplanken.

_______

Op het door zijn dochter beheerde gerardrasch.nl is meer over en van Gerard Rasch terug te vinden, zoals de nawoorden van Wat zingt, is wat zwijgt en Mystiek voor beginners, zijn bloemlezingen uit het werk van Zagajewski. Op ooteoote.nl vind je het gedicht uit de New Yorker in zijn vertaling.

In het archief van Poetry International vind je meer informatie over Adam Zagajewski en enkele gedichten. ‘Naar Lwów vertrekken’ staat helaas niet online in het Nederlands. Wel is er bij de Poetry Foundation een Engelse vertaling te raadplegen.

Reisfoto 9

Op Facebook doen zo nu en dan een soort estafettestatussen de ronde. Meestal is iemand door een contact “genomineerd” eraan mee te doen en die roept vervolgens een paar van zijn contacten op om hetzelfde te doen, bijvoorbeeld tien dagen een foto van beeldende kunst laten zien, tegenwoordig vreemd genoeg meestal met de opdracht er geen toelichting bij te zetten. Ik zag een leuke reisfoto van vertaalcollega Annelies de Hertogh en herkende dat ze bij een deeltjesversneller stond. Prompt vroeg ze me om ook tien reisfoto’s te plaatsen. Na enig nadenken ben ik dat gaan doen, maar ik houd me zelden aan de vaak strikte regels van deze digitale gezelschapsspelletjes. Een toelichting verrijkt meestal, is mijn ervaring. Op één foto met verhaal kwamen veel enthousiaste reacties en omdat beide raken aan mijn werk als vertaler en dichter, plaats ik ze ook hier.

Tomas Tranströmer, 1987, Stockholm

De eerste keer dat ik hem ontmoette, heb ik hem eigenlijk niet gesproken. Maar we zaten met zijn tienen in een klein souterrain in de Amsterdamse Pijp en twee van de tien waren Henk Bernlef en Tomas Tranströmer die voorlazen uit het werk van de laatste en de vertalingen daarvan en daarover vertelden en vragen beantwoordden. Ik heb in die Verloren Tijd, de voorloper van literaire Stichting Perdu, wel wat vragen gesteld omdat ik danig onder de indruk was van het werk van de Zweed. Dat kende ik alleen uit vertalingen die mondjesmaat in Raster verschenen en van kopieën van een nieuw te verschijnen bloemlezinkje uit het werk dat organisator Chris Keulemans mij van te voren had toegestopt in de hoop dat dit tot meer dan oppervlakkig geklets zou leiden en de vermoedelijk geringe opkomst zou compenseren. Maar ik sprak nog geen Zweeds en in mijn herinnering was Bernlef als explicateur meer aan het woord dan Tranströmer.

Zijn werk was een van de belangrijkste redenen dat ik vervolgens Zweeds ging leren en toen ik het eerste jaar aan de Universiteit van Amsterdam had afgerond, stuurde ik hem een brief – e-mail bestond nog niet – of ik hem mocht interviewen in Zweden die zomer, al had ik nog nooit iemand geïnterviewd. Eigenlijk, was zijn antwoord, had hij besloten om dat jaar geen interviews te geven. Hoewel het nog jaren zou duren voor hij de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen, was zijn faam in Scandinavië maar ook in de Engelstalige wereld en in Duitsland al groot. Toch zat er iets in mijn deels nog met Engelse termen doorspekte brief dat hem ertoe overhaalde een uitzondering te maken.

Ik hoefde niet bij hem op bezoek te komen in Västerås of op het schereneiland Runmarö. Hij kwam langs op mijn logeeradres in Stockholm en daar spraken wij een ochtendlang vrijelijk over zijn werk. Inmiddels hadden we honger gekregen en besloten we samen te gaan lunchen in de pizzeria schuin onder het appartement aan de Katarina Bangata op Söder – tack Michael Topelius! och hej Pelle Halvarsson! – waar ik verbleef. Hij was niet alleen royaal van geest, maar ook in de praktijk. Zo had hij door dat ik een armlastig studentje was en stond hij erop voor ons beiden te betalen. Na de lunch liep ik met hem naar zijn verderop geparkeerde auto, een DAF, waar ik hem overhaalde nog even te poseren voor de toekomstige lezers van het interview.

Het had de nodige voeten in de aarde om dat gepubliceerd te krijgen. Ik probeerde weekbladen en andere tijdschriften, maar stuk voor stuk vonden ze een niet heel bekende Zweedse dichter te exotisch en niet interessant genoeg voor hun medium. Tot ik bij Bzzlletin aanklopte, in die tijd het enige literaire tijdschrift dat ook interviews publiceerde. Een jaar na de interviewdatum verscheen het in het 157e nummer van het magazine.

Het is bij mijn weten het enige interview met Tranströmer dat in het Nederlands is terug te vinden, want al verhuisden Bernlefs vertalingen van de kleine eenmansuitgeverij Marsyas naar de grote Bezige Bij en dijden die zelfs uit tot een verzameld werk in het Nederlands, en al kreeg hij in 2011 de Nobelprijs, een interview geven zat er niet meer in na de beroerte die hij kreeg drie jaar na onze ontmoeting in Stockholm. Het gevolg was afasie en halfzijdige verlamming. Dichten lukte nog net, maar in steeds kortere vormen.

Voorjaar 2015 overleed hij. Kort daarna schreef ik een in-memoriam-gedicht voor de dichter aan wie ik de regels heb te danken die in de loop der jaren geloof ik mijn motto zijn geworden en waarmee ik ook het interview heb afgesloten, de slotregels van zijn gedicht Vermeer:

En het lege wendt zijn gezicht naar ons toe
en fluistert
‘ik ben niet leeg, ik ben open.’

_______

Lees het interview en [Andante] con moto, het gedicht dat ik als in memoriam schreef.

Podcast – interview

Uitgeverij Pluim brengt een podcast vol interviews met schrijvers en vertalers over boeken die dit voorjaar verschijnen. Aangezien Ik ben een eiland van Tamsin Calidas een van die boeken is, word ik als vertaler ook aan de tand gevoeld.

Aviatrice

In de boekenwereld is het normaal dat een vertaling een paar keer heen en weer gaat tussen vertaler en uitgever om alles helemaal goed te krijgen. In de ondertitelwereld worden vanwege steeds slechtere tarieven vaak alleen nog maar technische checks op een ondertitelvertaling losgelaten. En als er nog wel een correctieronde plaatsvindt, is dat meestal zonder ruggespraak.

Het vorige bericht en één van eind januari gingen over het ouderwetse taalgebruik in de door mij ondertitelde Zweedse biopic Så vit som en snö die nu op Netflix te zien is. ‘Jag tänker bli Sveriges första aviatris’, zegt hoofdpersoon Elsa Andersson, de eerste Zweedse vliegenierster. Tot mijn schrik blijkt daar nu dit onder te staan: ‘Ik ben van plan Zwedens eerste pilote te worden.’

Dat klopt inhoudelijk, maar niet stilistisch. Het taalgebruik van de film is in overeenstemming met de tijd waarin hij speelt: de eerste vijfentwintig jaar van de vorige eeuw. Daarom noemt Elsa zichzelf niet ‘flygare’, wat je in haar geval met ‘pilote’ zou vertalen, maar ‘aviatris’. En dus had dit er moeten staan:

In het Zweeds en het Nederlands zijn het typisch woorden van die tijd, leert bijvoorbeeld een zoekvraag op Delpher, het prachtige krantenarchief. Maar nu is het woord waar de pionierster zichzelf mee aanduidde, veranderd in het algemene en min of meer anachronistische ‘pilote’. Wie die term in dat tijdperk zoekt, vindt vooral Franse bronnen.

Of het nu een kwestie is van nodeloos op de knieën gaan zitten voor de kijker, een te ver doorvoeren van de vuistregel dat ondertiteling niet moet opvallen of, wat ook nog kan, geen besef hebben van hoe een bepaald taalgebruik bij een bepaalde tijd kan horen, spijtig is het zeker. En het is helaas niet de enige nuance die is gesneuveld. Gelukkig hebben de meeste het wel overleefd.

Noemen we een corrector die verfoutert in plaats van verbetert nu een errator?

Zo wit als een sneeuw

Eind januari schreef ik een bericht over het ouderwetse taalgebruik in Så vit som en snö en hoe dat vertaald zou kunnen worden. Wie wil weten wat daarvan is geworden, kan nu op Netflix de film kijken met mijn ondertiteling. Je bent meteen een hele avond onder de pannen, want de film duurt tweeënhalf uur.

still uit Så vit som en snö

Het is het levensverhaal van Elsa Andersson, de eerste Zweedse met een vliegbrevet én de eerste parachutiste van het land. Het scenario is gebaseerd op de roman Den ofullbordade himlen (1996) van Jacques Werup. Die titel, De onvoltooide hemel in het Nederlands, doet weer denken aan een andere in Zweden beroemde titel Den halvfärdiga himlen (De halfklare hemel) van Tomas Tranströmer.

Op de still uit de film zie je hoofdrolspeelster Amanda Ooms. De Nederlands-Zweedse actrice duikt wel eens op in Nederlandse films, maar haar Zweedse filmografie is beduidend langer.