Reisfoto 9

Op Facebook doen zo nu en dan een soort estafettestatussen de ronde. Meestal is iemand door een contact “genomineerd” eraan mee te doen en die roept vervolgens een paar van zijn contacten op om hetzelfde te doen, bijvoorbeeld tien dagen een foto van beeldende kunst laten zien, tegenwoordig vreemd genoeg meestal met de opdracht er geen toelichting bij te zetten. Ik zag een leuke reisfoto van vertaalcollega Annelies de Hertogh en herkende dat ze bij een deeltjesversneller stond. Prompt vroeg ze me om ook tien reisfoto’s te plaatsen. Na enig nadenken ben ik dat gaan doen, maar ik houd me zelden aan de vaak strikte regels van deze digitale gezelschapsspelletjes. Een toelichting verrijkt meestal, is mijn ervaring. Op één foto met verhaal kwamen veel enthousiaste reacties en omdat beide raken aan mijn werk als vertaler en dichter, plaats ik ze ook hier.

Tomas Tranströmer, 1987, Stockholm

De eerste keer dat ik hem ontmoette, heb ik hem eigenlijk niet gesproken. Maar we zaten met zijn tienen in een klein souterrain in de Amsterdamse Pijp en twee van de tien waren Henk Bernlef en Tomas Tranströmer die voorlazen uit het werk van de laatste en de vertalingen daarvan en daarover vertelden en vragen beantwoordden. Ik heb in die Verloren Tijd, de voorloper van literaire Stichting Perdu, wel wat vragen gesteld omdat ik danig onder de indruk was van het werk van de Zweed. Dat kende ik alleen uit vertalingen die mondjesmaat in Raster verschenen en van kopieën van een nieuw te verschijnen bloemlezinkje uit het werk dat organisator Chris Keulemans mij van te voren had toegestopt in de hoop dat dit tot meer dan oppervlakkig geklets zou leiden en de vermoedelijk geringe opkomst zou compenseren. Maar ik sprak nog geen Zweeds en in mijn herinnering was Bernlef als explicateur meer aan het woord dan Tranströmer.

Zijn werk was een van de belangrijkste redenen dat ik vervolgens Zweeds ging leren en toen ik het eerste jaar aan de Universiteit van Amsterdam had afgerond, stuurde ik hem een brief – e-mail bestond nog niet – of ik hem mocht interviewen in Zweden die zomer, al had ik nog nooit iemand geïnterviewd. Eigenlijk, was zijn antwoord, had hij besloten om dat jaar geen interviews te geven. Hoewel het nog jaren zou duren voor hij de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen, was zijn faam in Scandinavië maar ook in de Engelstalige wereld en in Duitsland al groot. Toch zat er iets in mijn deels nog met Engelse termen doorspekte brief dat hem ertoe overhaalde een uitzondering te maken.

Ik hoefde niet bij hem op bezoek te komen in Västerås of op het schereneiland Runmarö. Hij kwam langs op mijn logeeradres in Stockholm en daar spraken wij een ochtendlang vrijelijk over zijn werk. Inmiddels hadden we honger gekregen en besloten we samen te gaan lunchen in de pizzeria schuin onder het appartement aan de Katarina Bangata op Söder – tack Michael Topelius! och hej Pelle Halvarsson! – waar ik verbleef. Hij was niet alleen royaal van geest, maar ook in de praktijk. Zo had hij door dat ik een armlastig studentje was en stond hij erop voor ons beiden te betalen. Na de lunch liep ik met hem naar zijn verderop geparkeerde auto, een DAF, waar ik hem overhaalde nog even te poseren voor de toekomstige lezers van het interview.

Het had de nodige voeten in de aarde om dat gepubliceerd te krijgen. Ik probeerde weekbladen en andere tijdschriften, maar stuk voor stuk vonden ze een niet heel bekende Zweedse dichter te exotisch en niet interessant genoeg voor hun medium. Tot ik bij Bzzlletin aanklopte, in die tijd het enige literaire tijdschrift dat ook interviews publiceerde. Een jaar na de interviewdatum verscheen het in het 157e nummer van het magazine.

Het is bij mijn weten het enige interview met Tranströmer dat in het Nederlands is terug te vinden, want al verhuisden Bernlefs vertalingen van de kleine eenmansuitgeverij Marsyas naar de grote Bezige Bij en dijden die zelfs uit tot een verzameld werk in het Nederlands, en al kreeg hij in 2011 de Nobelprijs, een interview geven zat er niet meer in na de beroerte die hij kreeg drie jaar na onze ontmoeting in Stockholm. Het gevolg was afasie en halfzijdige verlamming. Dichten lukte nog net, maar in steeds kortere vormen.

Voorjaar 2015 overleed hij. Kort daarna schreef ik een in-memoriam-gedicht voor de dichter aan wie ik de regels heb te danken die in de loop der jaren geloof ik mijn motto zijn geworden en waarmee ik ook het interview heb afgesloten, de slotregels van zijn gedicht Vermeer:

En het lege wendt zijn gezicht naar ons toe
en fluistert
‘ik ben niet leeg, ik ben open.’

_______

Lees het interview en [Andante] con moto, het gedicht dat ik als in memoriam schreef.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *