Dertien jaar geleden leerde ik Bakhyt Kenzjejev en zijn poëzie kennen dankzij het vertaalwerk van Arie van Der Ent. Ik mocht hem voor publiek interviewen op Poetry International 2011. Vandaag bericht dezelfde Arie van der Ent dat de Kazachs-Russische Canadese dichter (en vertaler) niet meer onder ons is.
Zijn werk is me bij gebleven als dat van iemand die volop leefde en met zijn werk dat leven nog verhevigde en met zijn leven zijn werk. Lees Arie’s vertalingen maar.
Hij vormde ook de aanleiding tot het Punthoofd Kloos dat mijn bundel De interviews siert en sindsdien ook op de homepage van deze site prijkt.
Voor het interview op Poetry hadden we de tijd om even kennis te maken en tijdens dat gesprek haalde hij regelmatig een fles zelfgestookte wodka tevoorschijn waarvan hij met dezelfde regelmaat een slok nam. Hij drong erop aan dat ik dat ook deed. Nu spoog ik er niet in, maar aangezien ik niet dagelijks iemand in het Engels interviewde leek dat me niet zo’n handige voorbereiding, dus hield ik het op één, twee slokken. Dat ik me de steeds weer toegestoken fles daarna bleef weigeren, wekte de nodige wrevel. Dat was zo’n beetje de stemming waarin we en plein publique aan het interview begonnen waarin de fles ook weer boven tafel kwam.
Een foto van mij tijdens het interview diende later als bron voor Prostress Portrait #141 van Han Hoogerbrugge, het punthoofd Kloos. Jammer dat ik dat Bakhyt nooit heb laten weten. Want wrevel wijkt al snel voor poëzie.
(…)Een lotgenoot staat op, hij kreunt
uit В замочной скважине колеблющийся свет,
en heft zijn schamel glas. De Melkweg schijnt.
Het kind heeft er genoeg van en verlaat de deur
van teer cipressenhout en van het eeuwig leven.
(vertaling Arie van der Ent)